Maatschappij onttrekt zich aan opvoedingsplicht

ONTZIELDE JEUGDZORG

Opvoeding lijkt in Nederland minder dan voorheen een publieke zaak te zijn, zelfs als het thuis mis gaat. Dat gebrek aan aandacht en middelen zal ons nog opbreken.

Door: Philip Veerman, Verschenen in de Groene Amsterdammer, 15 juli 2005 – nr. 28

Vroeger heette mijn vakgebied kinderbescherming. Toen ik twintig jaar geleden wegging uit Nederland was het jeugdwelzijnszorg. Nu ik weer terug ben, is het jeugdzorg. Vanuit het buitenland leek het alsof de organisaties in de jeugdzorg met een duizelingwekkende snelheid steeds maar weer opgingen in grotere conglomeraties. Die veranderingen hadden niet met de inhoud te maken, maar met de ombouw van een verzuilde (met duizenden confessionele instellingen voor kinderbescherming) naar een seculiere maatschappij. Hetzelfde gebeurde immers in de geestelijke gezondheidszorg, thuiszorg en pedagogische studiecentra.
In alle gevallen wordt kennis uit het verleden niet meer van belang beschouwd. Symbolisch is het einde van de openbare uitleenfunctie van de Dan Mulock Houwer Jeugdzorg Vakbibliotheek te Utrecht. «Er is niet meer zo veel belangstelling voor een historische collectie», aldus Kees Bakker, directeur jeugd van het Nederlands Insitituut voor Zorg en Welzijn (NIZW) dat de collectie bezit: «Het gaat nu om vraagsturing, contractrelaties, opdrachtgevers en kennisondernemingen die moeten inspelen op de kennismarkt.»

Twintig jaar geleden was het not done dat een zichzelf respecterende instelling in de kinderbescherming zich ging vergelijken met het bedrijfsleven. Nu spiegelen ze zich aan ondernemers en niet aan vakmensen als Mulock Houwer, de verpersoonlijking van degelijke kennis en grote inzet. Mulock Houwer was zelf kinderbeschermingspupil geweest, bleek grote pedagogische gaven te hebben, bracht het tot directeur van het tehuis Zandbergen en later tot secretaris-generaal van de International Union of Child Welfare in Genève.

Een landelijke vakbibliotheek is overbodig. Informatie deel je niet met de concurrent maar hou je voor jezelf. In deze technocratische benadering lijkt het bovendien meer te gaan om cijfers, statistieken, stroomlijnen van geld, efficiency en bezuinigingen.

Ook bij de buren in de geestelijke gezondheidszorg is «marktwerking overal de spelregel geworden», legt socioloog en econoom Tom van der Grinten (hoogleraar beleid en organisatie van de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit) uit. «Anticiperend op marktwerking zijn veel organisaties gaan fuseren. Bijvoorbeeld de zorgverzekeraars. Niet lang geleden waren er 150, nu zijn er dertig over en ik zie voortekenen dat we er binnenkort nog maar vijf tot acht hebben. In plaats van zich alleen maar voor te bereiden op de beoogde concurrentieslag probeert men, door het vormen van monopolies, de markt ook te beheersen, een kans die ze volop krijgen in de overgangsperiode», aldus Van der Grinten.

In de jeugdzorg zijn de instellingen relatief kleiner, maar daar komt ook al een kentering in. Een voorbode is de uit fusies ontstane organisatie Spirit waar de negenhonderd medewerkers nu drieduizend jongeren in de regio Amsterdam begeleiden. Volgens Kees Bakker heeft het idee van maatschappelijke ondernemingen als positief effect dat er nagedacht wordt hoe het aanbod afgestemd kan worden op de vraag. Maar er zijn, bijvoorbeeld in residentiële instellingen als internaten, vaak wachtlijsten. Bakker: «Wat we probeerden te voorkomen, namelijk dat kinderen als postpakketjes worden doorgestuurd, hebben we niet weten te vermijden met het vormen van grotere instellingen als het Bureau Jeugdzorg.»

Ook bij de ministeries (VWS en Justitie) raken ambtenaren die het vak goed kennen uit de mode. Die zijn vervangen door specialisten in regelgeving en besturen. Een ambtenaar jeugdzorg kan worden overgeplaatst naar natuur beleid of cultuurbeleid en omgekeerd. Bovendien is er case management. Deskundigen moeten beoordelen, indiceren en toezicht houden. De meeste medewerkers van de Bureaus Jeugdzorg komen nog uit de hulpverlening. Maar ze mogen zelf niet meer hulp verlenen, laat staan een therapeutische relatie aangaan met het kind. Ze zijn regelaars geworden. Bakker noemt dat de ophaalbrugfunctie: «Hun taak is ervoor te zorgen dat niet iedereen zomaar doorstroomt naar het terrein achter het Bureau Jeugdzorg waar de geïndiceerde, en dure, zorg plaatsvindt.»

Het lijkt wel of Nederland banger is geworden voor probleemkinderen. Anita Leeser-Gassan, strafrechter met jarenlange ervaring als kinderrechter, vindt de situatie «er de laatste jaren niet vrolijker op geworden»: «Vergeleken met vroeger is de afstand tot het kind gegroeid. Vaak had ik de neiging om tegen een medewerker van Bureau Jeugdzorg te zeggen: kijk, zo ziet nu een kind eruit!» Volgens Leeser-Gassan zijn de bureaucratische regels het belang van het kind gaan overschaduwen: «Een paar jaar geleden had ik een zaak waar een voogd met zijn pupil de as van een over leden ouder van het kind wilde uitstrooien. Daar stak het management een stokje voor. Dat was niet de taak van een voogd, daar waren vrijwilligers voor.»

Volgens de Amsterdamse kinderrechter Toos Enkelaar zijn kinderrechters zelf ook meer op een afstand gezet. Op 23 september 2004 heeft de Hoge Raad dat weliswaar wat afgezwakt en de inhoudelijke toets door de kinderrechter goedgekeurd, maar het is minder de bedoeling dan in het verleden. Het kind is met het badwater weggegooid, ongemerkt door alle heisa over fusies en marktwerking.

Bijna nergens ter wereld hebben politici veel aandacht voor jeugdzorg. Pas als er schokkende krantenkoppen verschijnen, komen ze voor de camera. De zaak van de driejarige Savanna heeft een korte opleving in aandacht van politici teweeggebracht. Waarna de aandacht wegebt tot de volgende tragische kop. Hoewel Nederland het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind ratificeerde, maakt het na twintig jaar een meer kind-onvriendelijke indruk. Opvoeding lijkt nog minder dan voorheen een publieke zaak te zijn, zelfs als het thuis mis gaat. Dat gebrek aan aandacht en middelen zal ons nog opbreken. In ons vak zijn wij niet verbaasd als een verwaarloosd kind later opeens grote gedragsproblemen krijgt.

Dr. Philip Veerman, psycholoog, was president van Defence for Children International (dci) in Genève. Nu woont hij in Den Haag.