Het is goed dat er geld komt voor jeugdgevangenissen. Maar laat nu niet de fout gemaakt worden om alleen langer te straffen, stelt Philip Veerman.
gepubliceerd: NRC, 21 september 2007
Staatssecretaris van Justitie Albayrak is na een alarmerend rapport van de vier inspecties tot de conclusie gekomen dat de justitiële jeugdinrichtingen er in veel gevallen niet in slagen om het verblijf in de inrichting aan te wenden voor (her)opvoeding en behandeling van jongeren. De staatssecretaris heeft het probleem niet naar een commissie doorgeschoven, maar in het kabinet bepleit onmiddellijk geld beschikbaar te stellen om de kwaliteit van de jeugdinrichtingen te verbeteren. Dat geld is nu ook beschikbaar gekomen in de nieuwe begroting. Dat is mooi, maar daarmee is het probleem nog niet opgelost.
Dat ook de kranten (zoals NRC Handelsblad, 11 september) deze inrichtingen nu ‘jeugdgevangenissen’ noemen, geeft precies de trend weer waar het accent tegenwoordig wordt gelegd: meer op straffen dan op opvoeding.
De roep om meer straf in plaats van opvoeding is in bijna alle landen te horen. Uit de koker van het VN-kantoor UNODC, de VN-drugsbestrijdingsorganisatie in Wenen kwam vroeger veel regelgeving over jeugdstrafrecht. Maar de UNODC heeft nu nauwelijks meer aandacht voor jongeren. Hun pleidooien bij regeringen dat opsluiting van jongeren slechts een uiterste maatregel moet zijn, worden overal terzijde gelegd. Wereldwijd worden circa 1.000.000 jongeren in inrichtingen en gevangenissen opgesloten gehouden.
De miljoenen euro’s die nu in de Nederlandse justitiële jeugdinrichtingen gepompt worden, zijn van groot belang, maar met een quick fix zijn we er niet. Wat ontbreekt is een langetermijnvisie over jeugdstraffen.
Het volgende voorbeeld is daarvoor illustratief. Onlangs werd besloten om jongeren die in de justitiële jeugdinrichtingen werden geplaatst, te scheiden van jongeren die op niet-strafrechtelijke titel geplaatst werden (de zogeheten civiele plaatsingen). Deze laatste categorie komt nu onder de verantwoordelijkheid van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Nieuwe civiele plaatsen worden gecreëerd.
Dat is goed, maar het moet in herinnering worden gebracht dat enige jaren geleden de afdeling BJ (Bijzonder Jeugdwerk in Internaatsverband) door hetzelfde ministerie eerst werd geprivatiseerd, daarna opgesplitst in de provincies en ten slotte opgelost. Dat betekent dat dit ministerie (vroeger WVC genaamd) de deskundigheid van jongeren met problemen in residentiële voorzieningen weer bijna geheel van de grond af moet opbouwen.
Iedereen is het er wel over eens dat als we goede onderwijzers willen hebben, we daarvoor een goed salaris over moeten hebben. Datzelfde geldt natuurlijk ook voor bewaarders in jeugdinrichtingen en zelfs voor pleegouders. Frankrijk heeft minder moeite met het vinden van pleegouders dan Nederland, simpelweg omdat deze beter worden gehonoreerd. Naast betere honoreringen zou een behoorlijk personeelsbeleid helpen om personeel voor het werk te behouden door promotiemogelijkheden te bieden, wanneer het elders zijn taak beëindigd heeft.
Het kortetermijndenken is te zien in het huidige werk zelf. De interventies moeten zo kort mogelijk zijn. Maar soms is het overduidelijk dat een kind niet terug naar huis kan. Toch wordt dan niet naar een behoorlijke langetermijnoplossing gezocht. Goed, het is gerechtvaardigd dat eerst nog geprobeerd wordt verder afglijden in antisociale richting te voorkomen door allerlei korte interventies. Maar vaak zie je dat de sancties te licht zijn. Als er dan echt ‘opgetreden’ moet worden, is de jongere al zeventien jaar.
Al met al lijkt het alsof Nederland voor het eerst met problemen met jeugdstraffen en jeugdinstellingen wordt geconfronteerd. De historische pedagogiek is een bijna verdwenen vakgebied. Velen hebben het gevoel het wiel opnieuw te moeten uitvinden.
Dr. Philip Veerman was President van Defence for Children International in Genève.