Toen Marieke van de Pol, die deze website bouwde, met de suggestie kwam dat ik regelmatig een Blog zou kunnen schrijven voor deze website, moest ik denken aan hoe snel de technologische ontwikkelingen gegaan zijn in mijn leven. Ik herinner mijn opa Sam Blom (de vader van mijn moeder) die typte op een kleine zwarte Remington schrijfmachine en hoe hij zijn lichtblauwe aerogrammes ( een soort lichtblauwe luchtpostbrieven die je dicht kon plakken) naar zijn zoon (mijn oom Max) in Australië typte met een carbonvelletje en een dun velletje papier daarachter en hoe hij die wekelijkse rapporten uit Nederland in ordners opsloeg.
Mijn vader had voor ons familiebedrijf (een textielgroothandel en damesstoffen detailzaken) een telegramadres (REGANTIL, nog van voor de oorlog want het waren de voornamen van mijn grootmoeder en de vrouwen van zijn compagnons ). Mijn grootmoeder Regina Veerman was de eerste naam Tilly Bos was de laatste naam (omgekomen in Auschwitz) en de middelste naam herinner ik mij niet meer van wie die was. Mijn vader had ook telex op zijn kantoor. Nu slechts nog te vinden in een Museum van de Communicatie denk ik, waar we kunnen zien dat men al vanaf 1933 elektronisch berichten over kon sturen. Op de telex in het kantoor van mijn vader aan de Geldersekade in Amsterdam kwamen berichten op binnen uit Italië over de hoeveelheden stoffen die hij besteld had.
Toen ik in 1968 begon te studeren in Amsterdam op de Sociale Academie hadden we les van een arts (medische informatie) en toen kwamen een paar tweede jaars het collegezaaltje binnen om ons mee te delen: “we gaan plat”. De directeur van de Sociale Academie, Kroft , kwam ook binnen om te vertellen dat “alles anders zou worden”. Het kostte me enige moeite om te begrijpen wat iedereen bedoelde (ik was zo groen als gras), maar het betekenende dat we (in navolging van de studenten in Parijs) gingen staken voor onze eis dat er een Academieraad zou komen en de studenten inspraak kregen in het beleid. In de academietijd heb ik veel aan de stencilmachine gestaan (eerst werden de pamfletten getypt op een papier met een waslaag en die werden afgedraaid op die machine en konden we er enkele honderden van draaien) want een fatsoenlijk fotokopieerapparaat bestond er nog niet, geloof ik.
In 1972 typte ik take home tentamens enzo uit op een enorm bakbeest van een eclectische schrijfmachine van IBM. Van mijn ouders gekregen en die stond op mijn studentenkamer vier hoog op de Stadionweg in Amsterdam Zuid. Het ding maakte een hels lawaai. Fijn was (wat een tijd scheelde dat) dat je witte briefjes voor het bolletje kon houden waarop de letters zaten (je hoefde zo de tekst niet over te typen). Dat scheelde ook een hoop gesmeer met de correctievloeistof typex. De Academie kwam na een intensief jaar toch tot rust en de eindscriptie crisisinterventie (waarvoor we toen het nieuwe boek van Donna Aquilera Crisis Intervention bestudeerden), een groepsproject van vier studenten ( Els, Joke, Jack en ik) , typte ik op dit bakbeest uit.
Mijn vriend Jack Lauriks herinnert zich dat we gastvrijheid vonden in een klein kantoortje op de Nieuwe Zijdsvoorburgwal. Volgens mij was dat het AID (het Actie –informatie- en Documentatiecentrum voor het woon- en het leefmilieu, waar ik vrijwilligerswerk deed ). Hoe dan ook ze beschikten over een stencilmachine en daar zullen we onze inscriptie wel afgedraaid hebben. Wel herinner ik mij dat ik de stapels ergens heb laten inbinden bij een boekbinder daar in de buurt van de Nieuwezijdsvoorburgwal.
In 1998 (ik woonde inmiddels in Jeruzalem) kwam mijn zoon Ido thuis van de crèche (waar ze een computer hadden om op te spelen!) en vroeg – wijzend op een van de toetsen van mijn oude typemachine – “Abba (vader in Hebreeuws) is dit enter?” Toen heb ik die avond mij voorgenomen een computer te kopen. En vanaf die tijd leef ik in “modern times”, nu ook met een mobiele telefoon waar ik sms-berichten op zend en ontvang en zelfs ook op kan internetten. En nu ook een blog op mijn eigen website…
Kortom, op deze website staan ook publicaties van mij van de laatste 40 jaar. U zult zien dat het net zoals de technologische ontwikkelingen deze artikelen misschien al stuk voor stuk thuis horen in het Instituut voor Sociale Geschiedenis en u heel goed de verschillende ontwikkelingen in het werkveld kan volgen. Ik heb wel het gevoel dat ik met mijn neus vooraan gestaan heb bij bepaalde ontwikkelingen. Het voordeel van de artikelen op de website te zetten en niet op te vragen in de bibliotheek is dat als de bibliothecaris je de oude tijdschriften overhandigt (met het vergeelde papier) ze op de website tenminste niet muf ruiken. Ook de woordkeus in de stukken, die weer voor deze website bovenwater gehaald zijn, geeft de veranderingen aan . Kinderbescherming werd jeugdwelzijnszorg en daarna jeugdzorg bijvoorbeeld.
En instellingen fuseerden over de jaren, veranderden hun namen en de verregaande secularisering in Nederland is daaraan af te lezen (er zijn nauwelijks nog Katholieke, Protestantse of Joodse instellingen voor kinderen of in de geestelijke gezondheidszorg) en al die enorm grote nieuwe instellingen hebben namen waaraan een marketingbureau veel geld verdiende. Is het u ook opgevallen dat er veel Latijnse namen uit de hoge hoed komen bij die marketingbureaus? Zouden al die marketingdeskundigen soms op het gymnasium gezeten hebben? Indrukwekkende namen waaraan je de historische roots niet meer kan aflezen (de gefuseerde instellingen hebben immers bijvoorbeeld een katholiek, protestants verleden bijvoorbeeld).
Het is een beetje pronken met andermans(cultuur) veren, want ze suggereren iets eerbiedwaardigs en doen net of die instellingen historische banden hebben met de Romeinse cultuur: Tactus, Pro Persona, Yulius, Victus, Novarum, Curium, Parnassia, Triversum, Lentis, Inforsa, om er maar een paar van de nieuwe instellingsnamen te noemen). Dat een gevoel oproepen uit de oudheid slaat een beetje door want aan de andere kant is er totaal geen historisch bewustzijn (of kennis) meer. In het (universitair) onderwijs is er nauwelijks aandacht meer voor historische pedagogiek en de geschiedenis van de psychologie. Dan lopen we wel de kans dat we steeds het wiel opnieuw gaan uitvinden.
Douwe Draaisma (die geschedenis van de psychologie in Groningen doceert als eerstejaars vak aan de Universiteit daar als enige faculteit in Nederland) probeerde me gerust te stellen en zegt dat het wel mee valt (“we doen wat we kunnen” zegt hij). Ik ben pessimistischer over wat psychologen en pedagogen van de geschiedenis van hun vak weten. Deze website is ook een Spiegel Historiaal (zoals een blad dat ik vroeger las heette).